Tussen integratie en verzet; het dubbele gevoel van de Haagse Papoea’s

Den Haag is als sinds eind jaren veertig van de vorige eeuw een belangrijke stad voor Papoea’s. Zij zijn afkomstig uit het voormalige Nederlands Nieuw-Guinea. Toen deze laatste kolonie in de Oost in 1963 onder Indonesisch bestuur kwam, vluchtten enkele honderden Papoea’s naar Nederland. De politieke leiders belandden in Den Haag. Sindsdien zijn er enkele duizenden Papoea’s hier te lande en zo’n 200 in Den Haag. Zij voelen zich over het algemeen thuis in de stad en zijn goed geïntegreerd. Maar het is een dubbel gevoel, omdat in Den Haag ook de regering zetelt die de Papoea’s in 1962 liet vallen en nooit meer omkeek. Een kijkje in de oorsprong en ontwikkeling van de aanwezigheid van Papoea’s in Den Haag.

Door: Nico Jouwe

Het is een zonnige, winterse zaterdagmiddag in januari als een paar oudere Papoea’s het zalencentrum van de rooms-katholieke parochie Church of Our Saviour in Den Haag binnen schuifelen. In het ruime atrium staan drie rijen stoelen in een halve cirkel opgesteld tegenover een muur met een flatscreen-tv, een katheder ervoor en een lange tafel met koffie-en theepotten, met stukjes fruit gevulde waterdispensers en diverse schalen aardappelsalade met tempeh en tonijn. Kleine kinderen rennen vrolijk schreeuwend door de ruimte. Bij een vleugel aan de zijkant van de zaal hangen een stuk of vijf Papoeajongeren rond. Achter het katheder is Hagenaar Raki Ap op een laptop bezig zijn presentatie op de flatscreen-tv te krijgen. Hij is woordvoerder van de vreedzame onafhankelijkheidsbweging, die onder leiding van de in Engeland verblijvende Papoealeider Benny Wenda, strijdt voor het zelfbeschikkingsrecht van de Papoea’s. Deze middag heeft Ap georganiseerd om donateurs bij te praten over de reis die hij in de afgelopen maanden heeft gemaakt naar de Pacific en specifieker naar Vanuatu. Veel stoelen in het atrium blijven leeg. De uitnodigingen zijn ook pas laat verstuurd, verontschuldigt Raki zich. 

Altijd een positieve noot
Tijdens zijn reis heeft hij gelobbied voor de toetreding van de bevrijdingsbeweging van Benny Wenda  tot de Melanesian Speerhead Group (MSG), licht Raki zijn gehoor toe. De MSG is een Melanesisch samenwerkingsverband van een aantal landen in de regio. Hij legt het strategisch belang uit om als Papoea’s deel uit te maken van een groep landen die de belangen van Melanesië staatsrechtelijk, economisch en cultureel behartigt. Het past bij het streven van de Papoea’s om een eigen zelfstandige, Melanesische staat te zijn in plaats van een op Azië gerichte provincie van Indonesië. Maar de Indonesische regering doet zijn uiterste best om dit lidmaatschap te voorkomen, meldt Raki. De Indonesische minister van Buitenlandse Zaken Retno Marsudi reist regelmatig rond in het gebied, en trekt in elk land de portemonnee om met investeringen ‘te helpen’. De lobby om toe te treden tot de MSG heeft nog niet het gewenste effect gehad, aldus Raki. De Indonesische lobby blijkt effectiever. Maar hij kan toch een succes melden. De MSG-landen hebben zich uitgesproken voor een bezoek van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN aan Papua. Over de jarenlange mensenrechtenschendingen en uitbuiting op Papua komt weinig nieuws naar buiten, omdat journalisten geen toegang hebben tot het gebied. Een bezoek van de VN-commissaris is iets wat Indonesië tot nog toe succesvol weet tegen te houden. De uitspraak van de MSG landen ligt gevoelig, weet Raki. En zo besluit hij zijn toedracht voor het kleine gehoor, zoals hij altijd doet, met een positieve noot. 

Echte hagenaar, maar ook ambivalent
Na de voordracht en een paar vragen uit de zaal, begeven de aanwezigen zich naar het katheder om Raki een hand te geven en te bedanken om vervolgens met een bord aardappelsalade en een glas fruitwater aan een tafeltje na te praten. De kinderen rennen weer door de zaal. “Dit hoort bij Papoea activisme, de kinderen en je gezin lopen met je mee”, vertelt hij lachend, als ik hem nog even spreek. Hoe belangrijk is Den Haag voor hem als Papoea-activist? “Den Haag blijft voor mij de bakermat om te lobbyen. Als politiek activist besef ik dat dit de stad is waar je het recht kan agenderen. Ik ken geen andere stad als Den Haag, waar ik mijn activisme beter kan uitoefenen. Dit is de stad waar we uiteindelijk terechtkwamen na onze vlucht naar  Nederland, halverwege de jaren tachtig.” Hij is een echte Hagenaar, voelt zich hier thuis. Maar zijn gevoel is ook ambivalent. “Dit is de stad waar de regering zetelt die ons Papoea’s het zelfbeschikkingsrecht mede heeft ontnomen. Onze lobby begint bij de Nederlandse politiek, maar gaat natuurlijk een stuk verder. Vandaar de reizen als woordvoerder van onze campagne, door het land en over de grenzen. Er moet druk zijn op de nationale en internationale politiek.”

Trots op traditie
Dat er deze middag weinig Papoea’s aanwezig waren om zijn verslag te horen, stemt hem strijdvaardig. “Vanmiddag was er inderdaad maar een handjevol Papoea’s uit de gemeenschap. Dat is helaas een ervaring die ik vaker heb. Maar als je kijkt naar de impact die we in de afgelopen jaren hebben gemaakt; die is groot. We hebben met onze campagne niet gewacht op de gemeenschap om te horen of we de juiste weg bewandelen. Wij geloven in de agenda van ons volk en de bewustwording in Nederland en in de wereld van het onrecht dat in Papua bestaat is gegroeid. Maar het blijft ook onze opdracht om de gemeenschap te activeren.” 

Als ik hem voorhoud dat hij past in een rijtje Papoealeiders als Markus Kaisiepo en Nicolaas Jouwe die al sinds de jaren zestig in zaaltjes in Den Haag en andere steden het verhaal van de Papoea’s en hun strijd vertellen, moet hij wat verlegen lachen. “Zo heb ik er eigenlijk nooit tegenaan gekeken. Wow, het is een eer om aan dat rijtje,  die traditie te worden toegevoegd. Dat zijn namen van leiders die in het internationale verzet worden gerespecteerd.” Er is ook nog een andere overeenkomst, waar ik Raki maar niet meer mee lastigval. Ook zijn voorgangers, de leiders uit de begintijd worstelden regelmatig met het draagvlak binnen de Nederlandse Papoeagemeenschap. Maar ook zij bleven strijdvaardig en doelbewust actief. 

Papoea’s zijn wereldnieuws in 1961
Dat valt me eens te meer op als ik bij toeval een foto zie in het tijdschrift Katholieke Illustratie van 30 december 1961 (95e jaargang!). Het is een kleurig weekblad dat te koop ligt in de stand van de Stichting Hapin (Hulp aan Papoea’s in Nood) bij een Pasar Buku, een boekenmarkt voor tweedehands boeken, in het Haagse Museum Sophiahof. Ik bezoek de boekenbeurs een dag na Raki’s bijeenkomst. Op de foto is te zien hoe Nicolaas Jouwe en Nicolaas Tanghahma in 1961 op de landingsbaan van een vliegveld lopen, tijdens een lobbyreis naar de Verenigde Naties. De twee waren prominente leden van het in dat jaar opgerichte Papoeaparlement, de Nieuw-Guinea Raad. De foto staat in een jaaroverzicht van het katholieke blad met dertig foto’s waar, onder andere, het proces tegen Adolf Eichmann, een ontmoeting van Kennedy en Chroetsjov, de moord op Loemoemba en het huwelijk van de koning van Jordanië worden belicht. De strijd die Papoea’s en hun leiders voeren voor een eigen onafhankelijke natie hoort in 1961 bij het wereldnieuws.

Niet op hun mondje gevallen
De Nieuw-Guinea kwestie, waarbij Nederland en Indonesië steeds sterker met elkaar in de clinch komen te liggen vanwege Nieuw-Guinea, haalt in de jaren vijftig en zestig dagelijks het nieuws. Belangrijk beginpunt van dit conflict is de onafhankelijkheid van Indonesië en meer in het bijzonder het gegeven dat Nieuw-Guinea Nederlands gebiedsdeel blijft. Dit is (een van) de conclusie(s) van de Ronde Tafel Conferentie die eind 1949 wordt gehouden op het Binnenhof in Den Haag. Omdat bij deze conferentie, die gaat over de afwikkeling van het Nederlandse vertrek uit Indonesië, ook Nieuw-Guinea op de agenda staat, verschijnen er voor het eerst drie Papoea’s ten tonele in Den Haag: Johan Ariks, Markus Kaisiëpo en Nicolaas Jouwe. Hun namen komen in het officiële verslag van de conferentie niet voor, omdat zij slechts als bezoekers ‘en marge’ naar Den Haag zijn gestuurd vanuit Hollandia, de hoofdstad van Nieuw-Guinea. Ze doen niet mee aan de beraadslagingen. Maar het drietal maakt goed gebruik van hun tijd in Den Haag. Op het Ministerie van Uniezaken en Overzeese Gebiedsdelen ontmoeten zij minister Van Maarseveen en zijn ambtenaren. De drie zijn niet op hun mondje gevallen, van nature welbespraakt -in ieder geval in het Maleis- en behoren tot de best opgeleide Papoea’s. Alledrie zijn tegenstander van aansluiting van hun land bij Indonesië, een standpunt dat de Nederlandse regering welgevallig is. In Den Haag maken zij indruk met hun ideeën over de vorming van een eigen Papoeanatie. Naast ontmoetingen met parlementariërs staat ook een ontmoeting met koningin Juliana op het programma.

‘Met die vrouw ga ik trouwen’
Voor Nicolaas Jouwe zou ook een andere, onverwachte, ontmoeting bij zijn eerste bezoek aan Den Haag veel impact hebben. Tijdens een van de recepties die in de zijlijn van de conferentie worden georganiseerd, ontmoet Jouwe de 27-jarige Haagse Louise Fisher. Zij is de dochter van een Nederlands Indische bestuursambtenaar die in 1930 met zijn vrouw en drie kinderen vanuit zijn laatste standplaats Solo op Java naar Den Haag is verhuisd om van zijn pensioen te genieten. Louise Fisher is op de receptie afgekomen omdat zij van een bevriende apotheker heeft gehoord dat er mensen uit Nieuw-Guinea in Den Haag zijn. Na de oorlog had de bevriende apotheker haar een baan aangeboden als apothekersasstente in zijn apotheek in Nieuw-Guinea. Fisher heeft in de oorlog haar rechtenstudie afgebroken omdat zij de loyaliteitsverklaring niet wilde tekenen. Tijdens de receptie laat Jouwe er geen gras over groeien als hij Louise Fisher in het vizier krijgt en vanaf de eerste ontmoeting maakt hij haar het hof, hoewel hij nauwelijks Nederlands spreekt. Tegen Kaisiëpo zegt hij: ‘Met die vrouw ga ik trouwen.’ Daar zal in de jaren daarna snel verandering komen. Jouwe is in Nieuw-Guinea getrouwd geweest en heeft twee zonen, maar het huwelijk is al over, maakt hij zijn nieuwe vlam snel duidelijk. Jouwe zou een van de eerste Papoea’s worden die welbespraakt raakt in het Nederlands en ook in de politieke en staatsrechtelijke terminologie. Ongetwijfeld zorgt de opbloeiende relatie voor extra motivatie om het Nederlands snel onder de knie te krijgen.

Besengeh wordt bezemgek
In 1950, een jaar na de Ronde Tafel Conferentie zijn de drie Papoea’s, Ariks, Kaisiepo en Jouwe weer terug in Den Haag. Nu om de Nieuw-Guinea conferentie bij te wonen, een uitvloeisel van de Ronde Tafel Conferentie van een jaar eerder. Nederland en Indonesië kunnen het niet eens worden en Nieuw-Guinea blijft Nederlands. De drie Papoea’s hebben de smaak van het internationale politieke spel inmiddels goed te pakken en ontwikkellen de ideeën over de vorming van een eigen natie verder, onder voorlopige begeleiding van Nederland. Van de drie is Jouwe het meest uitgesproken naar de buitenwereld, oftewel: de pers. In zijn beheersing van de Nederlandse taal wordt hij goed geholpen door zijn -wat al snel duidelijk is- aanstaande schoonfamilie: de Fishers van de Beeklaan in Den Haag, waar hij inmiddels kind aan huis is. Ook Ariks en Kaisiëpo prikken er een enkele keer een vorkje mee. Vooral Ajam Besengeh blijkt in de smaak te vallen. Ze maken grappen over de uitspraak van de naam van het gerecht, dat ze ‘bezemgek’ noemen. Deze receptnaam brengt nog decennialang een glimlach op de gezichten van de Fishers en de Jouwes.

Een brug te ver in de koloniale verhoudingen
Jouwe, die als opkomend politicus zijn politieke ideeën niet onder stoelen of banken steekt, zeker als er een journalist in de buurt staat, wordt door de Nederlandse bestuurders in Den Haag steeds scherper in de gaten gehouden. Nederland is immers in een explosief conflict gewikkeld met de regering in Jakarta, die tracht de nieuwe Papoea-elite over te halen zich aan te sluiten bij Indonesië. De Nederlandse regering wil de Papoea’s graag opleiden, zolang ze maar wel de belangen van Nederland dienen. Kritische uitlatingen over het Nederlandse beleid in de pers, zeker uit de mond van een al te ambitieuze Papoea, kan Den Haag missen als kiespijn. Het is de Nederlandse bestuurders ook opgevallen dat een Papoea steeds dichter bij een huwelijk komt met een Nederlands-Indische vrouw. In de koloniale verhoudingen van de jaren vijftig wordt dat eigenlijk als een brug te ver beschouwd. Daar heeft Jouwe maling aan. Op 25 augustus 1952 is het zover, de twee trouwen op het Haagse stadhuis en daarmee is Nicolaas Jouwe de eerste Papoea die trouwt in Nederland. Louise Fisher zal later meermaals vertellen dat Nederlandse bestuurders, onder andere de latere gouverneur van Nieuw-Guinea Van Baal, tot op de dag van het huwelijk hebben getracht haar van het geven van het ja-woord aan Jouwe af te houden. Een opmerkelijk gegeven, want Nederland ziet in Nieuw-Guinea de ideale plek om tienduizenden Indische Nederlanders, naast de Papoea’s, te huisvesten. Voor hen is in het nieuwe Indonesië geen plek meer is.

De BVD kijkt mee
In 1951, direct na de terugkeer van Jouwe in Hollandia, na de Nieuw-Guinea Conferentie in Den Haag, wordt vanuit het Ministerie van Uniezaken en Overzeese Gebiedsdelen het signaal gegeven dat Jouwe ‘nauwlettend in de gaten’ moet worden gehouden. Dat blijkt uit de eind 2022 vrijgegeven BVD-dossiers, die op het Nationaal Archief in Den Haag kunnen worden ingezien. De Binnenlandse Veiligheidsdienst zal zijn bewegingen vanaf 1951 maar liefst 36 jaar volgen. Die surveillance begint al in Nieuw-Guinea. In het dossier over Jouwe, dat, onder andere, voor dit artikel is geraadpleegd, wordt ook Kaisiëpo regelmatig genoemd, net als andere Papoea’s. Het dossier geeft een, zij het door de veiligheidsdienst gekleurd, inkijkje in de politieke activiteiten van de Papoea’s in Den Haag in de jaren vijftig, zestig en zeventig. 

‘Overmatig ijdele figuur’
Nicolaas Jouwe en Markus Kaisiëpo zullen zich in de jaren vijftig ontpoppen als de belangrijkste Papoealeiders. Zij behoren tot het kader dat het Nederlandse bestuur wil opleiden om in de (verre) toekomst het land te besturen. Na zijn terugkeer uit Den Haag in 1951, is het zelfvertrouwen en het geloof in de toekomst van een eigen land kennelijk flink toegenomen. De BVD kijkt er met argwaan en het nodige dedain naar. Over Jouwe staat in het BVD rapport: ‘Het streven van deze “heer” is, om de “baas” te worden van Nieuw-Guinea.’ En: ‘Intelligente, doch overmatig ijdele figuur, die lijdt aan zware zelfoverschatting. Intrigant en opportunist.’ Op dat moment leeft bij de Nederlandse bestuurders enige vrees dat de Papoea’s de kant van Indonesië zullen kiezen. Jouwes politieke activiteiten en kritische opstelling tegen de Nederlanders doen de gouverneur besluiten hem dan maar met studieverlof terug naar Den Haag te sturen. Hij is kritisch omdat hij vindt dat Nederland de Papoea’s sneller in het bestuursapparaat moet opnemen. Maar de kans om weer naar Holland af te reizen grijpt hij met beide handen aan. Het biedt hem de mogelijkheid zijn romance met de Haagse Louise Fisher met een huwelijk te bestendigen. Ook de Haagse familie van zijn verloofde ontsnapt niet aan de vorsende, keurende blik van de BVD. ‘Het milieu waaruit zijn verloofde komt en de kringen, waarin zij vertoeft, geeft voldoende waarborgen, dat Jauwe niet in verdachte Indonesische studentenorganisaties of communistisch getinte kringen verdwaald zal raken’, staat in een verslag, waarin Jouwes naam regelmatig verkeerd wordt gespeld. Na het huwelijk verblijft het stel tot 1955 in Voorschoten en Den Haag, om daarna te verhuizen naar Nieuw-Guinea.

30.000 militairen
Tot de vorming van een nieuwe natie komt het niet met Nieuw-Guinea. Amerika dwingt Nederland in 1962 te vertrekken uit zijn kolonie. Het conflict tussen Nederland en Indonesië is dusdanig geëscaleerd, dat het in 1961 en ’62 regelmatig tot gewapende schermutselingen komt tussen Nederlandse soldaten en Indonesische militairen, die sinds eind jaren vijftig worden gedropt op het eiland. Nederland zendt tussen 1951 en 1962 maar liefst 30.000 militairen naar Nieuw-Guinea. Om die uitzending te herdenken en marcheert een contingent Nieuw-Guinea veteranen nog ieder jaar tijdens Veteranendag mee in het defilé door het centrum van Den Haag. 

Morgenster
Vanaf eind jaren vijftig is Nicolaas Jouwe regelmatig in Den Haag voor overleg. De BVD volgt zijn gangen via informanten. In sommige gevallen verlenen mensen in de omgeving van Jouwe informatie, zonder te weten dat zij met de geheime dienst in contact staan. Zo wordt de schoonmoeder van Jouwe, Louise Fisher sr., met regelmaat gebeld over de gangen van haar schoonzoon. Korte verslagen hiervan staan in het BVD-dossier. Ondertussen wordt in Hollandia op 5 april 1961 een heus Papoeaparlement geïnstalleerd, de Nieuw-Guinearaad. Voorzitter is een Nederlander, maar twee Papoea’s zijn vice-voorzitters: Kaisiëpo en Jouwe. Op 1 december 1961 wordt ook de nieuwe, door Jouwe ontworpen, vlag van de toekomstige natie officieel gehesen: de Morgenster. De Papoea’s kiezen ook een officiële naam voor hun toekomstige natie: West Papua. Het conflict met Indonesië bereikt echter bijna een kookpunt, en eind juli 1962 besluit de Nieuw-Guinea Raad twee leden naar New York te sturen, waar Nederland en Indonesië onderhandelen over de status van Nieuw-Guinea. Zo reizen Nicolaas Jouwe en Nicolaas Tanghahma (die we al eerder in dit verhaal tegenkwamen in een artikel in de Katholieke Illustratie) via Schiphol naar New York. Jouwe heeft zijn vrouw en zoons meegenomen. Zij reizen vanaf Schiphol naar Den Haag, waar ze intrekken bij Jouwes Indische schoonmoeder in haar nieuwe flat aan de Stokroosstraat. Jouwe en Tanghahma reizen door naar New York, maar moeten machteloos toezien hoe het bestuur over hun land wordt overgedragen, middels een op 15 augustus bij VN ondertekende overeenkomst.

Hollandse pot in het pension
In september vertrekt ook Markus Kaisiëpo naar New York, maar de zaak is al afgehandeld. Zijn gezin wordt in Hollandia ‘gedeporteerd’, zoals zijn zoon Viktor het later zou noemen, en op het vliegtuig naar Nederland gezet, waar ze uiteindelijk in oktober 1962 herenigd worden met vader Kaisiëpo. Het gezin met acht kinderen wordt voorlopig gehuisvest in een pension aan de Haagse Kanaalweg. Een paar kilometer verderop strijkt Jouwe neer bij zijn gezin in de Stokroosstraat. Den Haag, de stad die zij tot voor kort alleen als regeringsstad kenden en waar ze op hoog politiek niveau overleg voerden, is nu hun woonplaats geworden, waar ze tussen vreemde Hagenaars wonen. Het is een bitter lot en Nederland maakt ook nog eens koudste winter in jaren door. Voor Jouwe wordt een deel van het leed verzacht door de Indische kookkunsten van zijn schoonmoeder, waar hij begin jaren vijftig al mee kennismaakte. De Kaisiepo’s daarentegen moeten in het Scheveningse pension genoegen nemen met wat de pot schaft. En dat is voornamelijk Hollandse kost: aardappelen, boerenkool, rookworst., ze worden er niet vrolijk van. Het door het ministerie verstrekte budget voorziet niet in iets anders, of iets wat de Kaisiepo’s kenden en beter smaakte, herinnert Viktor Kaisiepo zich later. De pers zoekt de twee leiders met regelmaat op. Journalist Dick Schaap treft, midden in de winter, een zieke en gedeprimeerde Kaisiëpo aan onder een deken in de serre van het pension aan de Kanaalweg. Politiek ziet de leider even niet meer zitten. Hij kijkt er naar uit weer beter te worden. Dan kan hij tenminste een wandeling door Den Haag maken met zijn vriend Nicolaas Jouwe.

In botsing met een bromfiets
Tijdens een van hun wandelingen tijdens de Sinterklaastijd zijn de twee Papoea’s kennelijk zo intensief met elkaar in gesprek dat zij, aangekomen op het Buitenhof tegenover de Tweede Kamer, minder oog hebben voor het verkeer. Bij het oversteken komen zij in botsing met een bromfiets. Op 6 december 1962 wordt dit voorval in tal van regionale kranten gemeld. De bestuurster van de bromfiets wordt door de twee wandelaars naar het dichtstbijzijnde politiebureau gebracht en komt er met een lichte hersenschudding van af. Eind januari melden alle kranten dat Jouwe en Kaisiëpo een woning krijgen in Delft. In de Telegraaf staat dit nieuws zelfs op de voorpagina. In de jaren daarna zullen beiden regelmatig terugkeren naar Den Haag, voor politiek overleg, voor demonstraties en voor het hijsen van de Morgenstervlag op 1 december. Het is vooral Kaisiëpo die er voor zorgt dat deze vlaghijsing op 1 december een belangrijke traditie wordt binnen de Papoeagemeenschap in Nederland. Hij organiseert indrukwekkende vlaghijsmomenten op 1 december in Den Haag, onder andere bij het Congresgebouw.

Huwelijk met een ‘inheemse’
De traditie van het hijsen van de Morgenstervlag vindt nog steeds op 1 december op tal van plekken in Nederland plaats. Een traditie die ook wordt opgepikt in Museum Sophiahof, waar sinds 2022 Roemah Papoea wordt georganiseerd, een evenement dat een paar maal per jaar plaatsvindt en waar Haagse en andere Papoea’s verhalen, muziek en dans met elkaar delen. Er komen ook veel geïnteresseerden met een Moluks/Indische achtergrond op af. In het museum is ook de allereerste Morgenstervlag opgenomen in een semi-permanente tentoonstelling, getiteld ‘Ons Land’. Deze eerste vlag van twee bij drie meter is in 1961 door een nicht van Nicolaas Jouwe in Nieuw-Guinea met een handnaaimachine genaaid. Tijdens de eerste Roemah Papoea in augustus 2022 opent de 82-jarige Eef Mamoribo de bijeenkomst met een traditioneel Biaks klaaglied, een kayob (zie ook het artikel Haagse Papoea’s zoeken podium voor hun onbekende verhaal). Eef Carels-Mamoribo is in september 1962 met de Zuiderkruis naar Nederland gekomen, als de grote repatriëring naar Nederland in gang is. Zij is in 1957 in Nieuw-Guinea getrouwd met een Nederlands Indische bestuursambtenaar en krijgt daar drie kinderen. Het huwelijk van een bestuursambtenaar met ‘een inheemse’ wordt in het koloniale bestuurlijke apparaat niet zomaar geaccepteerd en kost haar man zijn baan. Hij slaagt er echter in om haar en de drie kinderen met haar Biakse vriendin Lea Padwa mee te sturen aan boord van de Zuiderkruis. Lea Padwa vertrekt naar Nederland om een opleiding tot verpleegkundige te volgen. Beiden blijven in Nederland en zullen met hun gezinnen vanaf 1970 in Den Haag gaan wonen. 

Honderden gezinnen
Sinds de jaren vijftig is een bescheiden stroom Papoeastudenten naar Nederland op gang gekomen, om opleidingen te volgen, in de land- en tuinbouw, techniek en verpleging. Na de overdracht van Nieuw-Guinea, ontstaat enig geharrewar over hun terugkeer. Niet alle studenten willen terug, onder hen Lea Padwa. Met medewerking van het ziekenhuis waar zij werkt, krijgt zij snel een paspoort. Ook de latere man van Lea Padwa, Dick Kereway is met een grote groep studenten in Nederland. Zij volgen een opleiding in De Bilt. Als de groep terug moet, verstopt Kereway zich en blijft. Hij krijgt asiel. Hij kan begin jaren zevenit een baan krijgen als bewaker bij Shell en vestigt zich met gezin in Den Haag. De twee Papoeavoormannen Jouwe en Kaisiëpo spannen zich in voor een permanente verblijfsvergunning voor de studenten. Enkele tientallen blijven. Van de Papoea’s die in Nieuw-Guinea in Nederlandse dienst werken, kunnen enkele honderden gezinnen de overtocht naar Nederland maken. Zij worden gelijkgesteld met de Nederlandse repatrianten en kunnen hier hun bestaan opbouwen. Zij worden verspreid over het land en komen veelal in pensions te wonen. Zij hopen na de beloofde verkiezing van 1969 terug te kunnen keren. Maar die hoop blijkt ijdel.

Met wie praat de geliefde restauranthouder?
De twee voormannen Jouwe en Kaisiëpo richten in 1963 in Den Haag het Front National Papoea (FNP) op. Een organisatie die zich inspant voor de onafhankelijkheid van West Papua. Het secretariaat van de organisatie wordt gevestigd boven het aan de Bezuidenhoutseweg gevestigde restaurant Biak van de in Nieuw-Guinea geboren Ong-Giok-kie. Dit restaurant is een pleisterplaats voor Haagse Papoea’s, waarvan enkelen er af en toe ook een tijdelijke woonplaats vinden. Ong-Giok-kie is een bekende en geliefde restauranthouder in Papoeakringen in de jaren zestig. In het BVD-dossier over Nicolaas Jouwe staat echter vermeld dat de restaurateur alle informatie die hij onder de Papoea’s opvangt, rechtstreeks doorspeelt aan de Indonesische ambassade. Bij navraag bij een dochter van Ong-Giok-kie, weet zij te vertellen dat haar vader voortduren veel Papoea’s over de vloer heeft in zijn restaurant en het huis erboven aan de Bezuidenhoutseweg. Maar of de onder de Papoea’s geliefde restauranthouder ook in het geheim praat met de Indonesische ambassade weet zij niets.

Ernstige ongeregeldheden
In 1964 komt het tot een breuk tussen de twee Papoealeiders Jouwe en Kaisiepo. Concurrentie om het leiderschap en botsende karakters leiden tot geruzie over geld en andere organisatorische zaken. Als Kaisiepo zich eenzijdig uitroept tot president in ballingschap, is de breuk definitief. De ruzie leidt ook in de Nederlandse Papoeagemeenschap tot een jammerlijke tweedeling. Voortaan organiseren de beide heren hun eigen bijeenkomsten in aparte Haagse zaaltjes. Verdeeldheid lijkt de Papoea’s geen goed te doen. Op 23 augustus 1965 wordt Den Haag opgeschrikt door een vechtpartij voor de Indonesische ambassade aan de Tobias Asserlaan. Het ANP spreekt van ernstige ongeregeldheden als ongeveer honderd Papoeajongeren een petitie aan de Indonesische ambassadeur willen aanbieden om te protesteren tegen het neerslaan van een opstand in Manokwari. De ambassade wil er maar drie toelaten. Volgens de BVD gaat de vechtpartij tussen leden van de door Papoeastudenten opgezette vereniging Kobe Oser die samen met de studentengroep van de FNP slaags zijn geraakt met ‘pro-Sukarno Ambonezen’. In het rapport staat dat Jouwe Ong-Giok-kie ervan verdenkt de FNP te hebben aangezet tot de actie, waarna de ambassade de groep ‘pro-Sukarno-Ambonezen’ heeft opgetrommeld om een rel te veroorzaken. Restauranthouder Ong-Giok-kie’s populariteit daalt als ook binnen de FNP het vermoeden rijst dat hij niet helemaal te vertrouwen is. Omdat Jouwe en Kaisiëpo al lang zijn overleden, is het dubbelspel van de restauranthouder niet te verifiëren. 

BVD blijft achterdochtig
Ongeregeldheden als genoemde vechtpartij, komen niet meer voor bij Papoeaprotesten. De Papoea’s gedragen zich decennialang uiterst correct en gedisciplineerd. De twee voormannen Jouwe en Kaisiëpo zijn voorstanders van diplomatie en vreedzame actie. Beiden zetten na de breuk de strijd voor het zelfbeschikkingsrecht van hun volk voort met eigen organisaties vanuit Delft. De opstellers van de BVD-rapporten in het dossier van Jouwe blijven echter achterdochtig en vermoeden achter iedere reis die hij in de jaren zestig en zeventig naar het buitenland maakt -en dat zijn er nogal wat- mogelijke ondiplomatieke activiteiten. Ook de contacten die de twee Papoea’s in de jarren zestig onderhouden met de RMS (Republik Maluku Selatan) van ir. Manusama worden gemonitord. Als zij aanwezig zijn als de RMS op 25 april de jaarlijkse onafhankelijkheidsdag viert in de Haagse Houtrusthallen, wordt dit keurig gerapporteerd. Maar veel verder dan af en toe overleg gaan de contacten met de Molukse organisatie niet. Begin jaren tachtig wordt er nog een verzoeningscongres georganiseerd om de twee leiders Jouwe en Kaisiëpo tot elkaar te brengen. Dat lukt alleen op dat congres. Daarna gaan de twee weer ieder huns weegs. De verdeeldheid blijft.

Rockstar in de gemeenschap
Den Haag blijft een belangrijke stad voor de Nederlandse Papoea’s. De oud-bestuursambtenaar Han Carels en zijn vrouw Eef en hun kinderen verhuizen rond 1970 van Groningen naar de hofstad. Hij wil dichter bij Kaisiëpo wonen, die zijn organisatie inmiddels heeft omgezet in een vereniging met wekelijkse politieke bijeenkomsten in zijn huis in Delft. In Kaisiëpo’s organisatie is hij een belangrijke steunpilaar geworden. Carels fietst in de jaren zeventig elke zaterdag vanuit Loosduinen naar Delft, vaak met drie kinderen: een op de stang en twee achterop. Dochter Bea Carels kan zich de fietsritjes (‘Ik kreeg er harde billen van.’) en de gezellige bijeenkomsten, waar ze speelt met de kleinkinderen van Kaisiëpo. ‘We moesten vaak stil zijn en op de trap zitten als in de kamer vergaderd werd over politiek.’ Het huwelijk van de Carels loopt eind jaren zeventig uit op een scheiding die uiteindelijk door moeder Eef wordt aangevraagd. Ze wordt er binnen de Papoeagemeenschap scheef door aangekeken en wordt niet meer uitgenodigd voor feesten en partijen. Maar Eef Mamoribo zit niet bij de pakken neer. Ze is inmiddels een keer teruggeweest naar haar geboorteplek Biak om de liederen en dansen van haar volk weer op te halen. Haar grote inspirator is Arnold Ap, de antropoloog, cultureel leider en verzetsstrijder tegen de Indonesische overheersing. Ap is de hoeder van de Papoea-identiteit en wordt daarom als gevaarlijk beschouwd door de Indonesische militairen. Geïnspireerd door Ap, richt Eef Mamoribo in Den Haag de dansgroep Sampari op. De groep treedt sinds de oprichting in binnen- en buitenland op, met traditionele liedjes en dansen. Met haar doordringende stem en als oprichter van Mambesak, groeit Eef Mamoribo in de jaren negentig uit tot een regelrechte rockstar binnen de Nederlandse Papoeagemeenschap. Op politiek vlak wordt het in de jaren tachtig rustiger. De leiders van het eerste uur komen op leeftijd, en een nieuwe generatie zoekt een weg in de verdeelde gemeenschap. 

Simon Sapioper op het terrein van Quick.

Van vluchteling tot actieve wijkbewoner
Als Arnold Ap in 1984 in West Papua, dat op dat moment door Indonesië Irian Jaya wordt genoemd, door Indonesische soldaten wordt vermoord, vlucht zijn zwangere vrouw Corry met haar drie kinderen naar buurland Papua New Guinea. In dat kamp komt Raki Ap ter wereld. Een jaar later belanden moeder en kinderen Ap in Den Haag. Door de onrust in West Papua vluchten veel bewoners naar vluchtelingenkampen net over de grens. Ook Julianus Sapioper neemt in dat jaar die vluchtroute met zijn gezin. Zij verblijven enkele jaren in kampen in het oostelijke buurland Papua New Guinea. Zoon Simon en zijn vrouw Beatrix -de twee hebben elkaar in een vluchtelingenkamp ontmoet- zijn de eersten van het gezin die, in 1991, asiel krijgen in Nederland en in Den Haag komen te wonen. In 1994 komt ook de rest van de familie Sapioper naar Den Haag. Simon Sapioper richt in 1995 de Nationaal Vereniging West Nieuw-Guinea op vanuit de Bethel kapel in Segbroek. Daar hijst hij voortaal elke 1 december de Morgenstervlag. Hij vraagt bij de VN aandacht voor de zaak van de Papoea’s, maar is ook een actieve wijkbewoner. Bij zijn internationale activiteiten noemt hij zich, voor het gemak, president. In 2017 richt hij in Den Haag de Nederlandse tak van CONIFA op, de West Papua Football Association. Dit is de internationale voetbalbond van niet-officieel erkende landen en regio’s. Hiermee organiseert hij ook interlands op het terrein van voetbal- en cricketvereniging Quick.

Teleugesteld in verdeeldheid
Eind jaren negentig komt ook de vorig jaar overleden Gerardus Thommey in Den Haag wonen. Hij is na de Indonesische overname van West Papua regiocommandant van de Operasi Papua Merdeka (OPM), het gewapende vrijheidsleger dat in de jungle van West Papua strijdt voor onafhankelijkheid. Hij wordt opgepakt. Na een periode van gevangenschap en omzwervingen via buurland Papua New Guinea en Ghana krijgt hij uiteindelijk asiel in Nederland. In Nederland is Thommey teleurgesteld dat niet alle in Nederland wonende Papoea’s eensgezind vanuit een gezamenlijk organisatie strijden voor de onafhankelijkheid van hun land. Maar hij beseft dat alle Papoea’s zich verbonden voelen in hetzelfde ideaal dat wordt gesymboliseerd door de Morgenstervlag. Hij zal zich aanlsuiten bij de beweging van Raki Ap, maar speelt zelf geen grote rol meer.

Raki Ap voor het Vredespaleis 23 februari 2024.

‘Hypocriet’
De verschillende Papoeaorganisaties in Den Haag en in de rest van het land gaan respectvol met elkaar om en Papoea’s vinden elkaar in hun gedeelde ideaal, op feesten en partijen en in de gezamenlijke beleving van sport en cultureel erfgoed. De meest opvallende politieke leidersfiguur Hagenaar Raki Ap blijft optimistisch. Dat zit nu eenmaal in zijn natuur. Hij heeft politiek ook aansluiting weten te vinden bij de klimaatbeweging en GroenLinks. Voor deze partij stond hij ook op de kieslijst bij de Haagse en de landelijke verkiezingen. Samen met zijn broers, met name Oridek, zetten zij de strijd van hun vader Arnold Ap voort. Naast hun vele lobbywerk organiseren zij ook regelmatig demonstraties en protestacties, bij de Indonesische ambassade. De laatste demonstratie vindt plaats op vrijdag 23 februari voor het Vredespaleis. Bij het Internationaal Gerechtshof houdt de Indonesische minister van Buitenlandse Zaken Retno Marsudi een pleidooi voor de zelfbeschikking van de Palestijnen. Samen met vertegenwoordigers van de Molukse RMS voert Raki Ap de spreekkoren aan waarin ze de minister voor ‘hypocriet’ en ‘oorlogscrimineel’ uitmaken. Als er donkere limousines wegrijden, waarin de demonstranten de minister vermoeden, wordt heftig met de Morgenster en de Molukse RMS-vlag gezwaaid. Pikant detail is dat Retno Marsudi, toen zij ambasadeur was in Nederland in 2012, heeft getracht de Morgenster verboden te krijgen tijdens het defilé op Veteranendag in Den Haag.

‘Wij zijn jullie niet vergeten’
Sinds hun komst naar Den Haag leven de Haagse Papoea’s met een dubbel gevoel. Het aantal Haagse Papoea’s ligt waarschijnlijk rond de 200, verdeeld over zo’n vijftien families. Velen, zoals Raki Ap en Simon Sapioper voelen zich thuis in de stad. Maar tegen de stad als zetel van de regering voelen ze ook wrok. De opeenvolgende Nederlandse regeringen hebben sinds 1963 vooral de relatie met Indonesië laten prevaleren, als de vele mensenrechtenschendingen tegen  de Papoea’s ter sprake wordt gebracht. Met wrange verwondering besefte Gerardus Thommey dat hij al geruime tijd woonde in de stad waar de regering zetelt die zijn volk in 1962 liet vallen en er nooit meer naar omkeek, zo liet hij niet lang voor zijn dood in 2023 weten. Raki woont en werkt in Den Haag. Hij is zelfs rijksambtenaar bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en is de uitgesproken belichaming van de plek die Papoea’s in Den Haag innemen.  Hij is goed geïntegreerd, maar verzet zich binnen wat wettelijk mogelijk is tot het uiterste tegen de onwil van de Nederlandse regering om zich iets aan te trekken van het lot van de Papoea’s. In december 2022 zat hij samen met de eveneens Haagse Julia Jouwe, kleindochter van Nicolaas Jouwe, in de tv-studio bij Beau. Samen legden ze uit waarom de Papoea’s in de hoofdstad Jayapura (het voormalige Hollandia) tijdens het WK-voetbal rondliepen in oranje shirts en zwaaiden met Nederlandse vlaggen. Het was een vermomd protest. Zwaaien met de Morgenster is verboden, maar de Nederlandse vlag heeft dezelfde kleuren. Daarnaast is het een signaal aan Nederland: ‘Wij zijn jullie niet vergeten. Denken jullie ook aan ons, Papoea’s?’

Dit artikel is tot stand gekomen met steun van het Mediafonds van de Provincie Zuid-Holland.

Scroll naar boven